Ode
TUIN

TUIN

27 april 2018

Je kon er een tent bouwen en schommelen en in de zon liggen of het gras afrijden. Er hebben kippen gelopen en een konijn dat kale plekken in het gazon achterliet en hier en daar het begin van een pijpje maakte. Mijn eerste tuinherinneringen situeren zich uiteraard in de modeste tuin van het ouderlijke huis. Toen ik iets ouder werd en ik op vakantie mocht op de boerderij, werd de tuin groter en omvatte de omringende akkers en weilanden, waar ik ongestoord mocht rondstruinen in gezelschap van een herdershond. Soms kom ik daar nog eens langs gefietst. Wat toen ver en uitgestrekt leek, blijkt nu heel wat kleiner te zijn. De weilanden van toen zijn grotendeels gebleven, maar het vergezicht wordt nu versierd met mooie windturbines en de boerderij waar ik verbleef, is omgebouwd tot een indrukwekkende villa.

Nog wat ouder, tijdens de zomers in Bourgondië, werd mijn tuingevoel nog verder uitgeweid en wisselden hectaren akkers af met blozende bossen en golvende heuvels.

Het klinkt allemaal idyllisch en zeker als de zon schijnt is dat nog steeds zo. Tuinen zijn voor de mensen van oudsher een weerspiegeling van een ideale wereld, het scheppen van een oase, waar vleugjes stilte en rust kunnen geproefd worden. In de drukte van de stad vormen parken een welkome pauze. Zelfs balkonnetjes van enkele vierkante meter worden vaak herschapen tot een groen plantsoen. En tegenwoordig kan je zelfs een stadsmoestuin in enkele bakken, al of niet verticaal of horizontaal, opzetten.

Het verlangen naar een tuin blijkt een oeroud verhaal te zijn. Een van de bekendste overleveringen gaat over een man en een vrouw die van iemand een appel kregen en die deelden (en toch waren het geen Nederlanders). Er zat blijkbaar iets raars in die vrucht, want nadat ze ervan gegeten hadden, bleken ze plots geen kleren mee aan te hebben en moesten ze in het groen op zoek naar wat bedekking. Maar het ergste was dat ze de tuin waarin ze verbleven, onmiddellijk moesten verlaten (een formule die nu ook door sommige TV programma’s wordt overgenomen). Waarheen, dat werd niet meer zo duidelijk omschreven en wie daarna verder voor de tuin zorgde, blijft ook vaag. Maar volgens dit verhaal zou dit de oorsprong zijn van het verlangen van zowat iedere mens naar een stukje tuin dat als eigen paradijs kan worden aangelegd.

Er zijn over tuinen wellicht evenveel visies als er gaarden zelf zijn. Voor de ene moet het allemaal gazon zijn, liefst zo biljartvlak mogelijk, voor de andere kan het niet wild genoeg zijn. Er zijn immense kasteeltuinen – in Engelse, Moorse of Franse stijl – en magische minituintjes (b.v. naar Japanse traditie) waar zelfs de bomen petieterig zijn. Er zijn mensen die vinden dat elke morzel grond vrucht moet voortbrengen en voortdurend aan de slag zijn met tomaten, sla en prei. Tegenwoordig zijn ook vergeten groenten weer in, maar ik kan me even niet herinneren hoe die allemaal heten.

Hoe dan ook, er zijn, naast grond en water, nog minstens twee elementen die onmisbaar zijn voor welke tuin dan ook: zon en wind. Zonder zon groeit er niets (ook voor kunstlicht heb je energie nodig) en zonder wind kunnen de bloemetjes en de bijtjes (hoe bijdehand ook) niets verstuiven. Een gezonde tuin gedijt ook het best onder zuivere lucht en in een stabiel klimaat.

Als we dus van onze grootste tuin – onze planeet – opnieuw een aards paradijs willen maken, zullen we dit moeten doen met hernieuwbare energie. Doen we dat niet, dan wordt elke tuin – groot of klein – ooit een woestenij. Doen we dat wel, dan kan iemand dat koppel met die appel een stel kleren geven en laten weten dat ze mogen terugkomen, want alles komt weer goed.

Ik vermoed dat dit wel nog enige tijd zal duren en er ondertussen nog wat onkruid zal moeten gewied worden, maar het loont de moeite en de volgende generaties zullen ons eeuwig dankbaar zijn.

Bart Bode