Ode
GAAI

GAAI

29 april 2021

Mede omwille van het feit dat het aangrenzend pand al een eeuwigheid op een vergunning wacht (tiens, waar hebben we dat nog gehoord?) en dat de daarbij aangrenzende kavel bij mijn weten al meer dan dertig jaar braak ligt – beide zouden nochtans uitstekend passen in de verdichtingsstrategie van dit voorstedelijk gebied, zoals voorzien in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen – vormt onze tuin een minihabitat waarin de avifauna (in de volksmond gevogelte) lustig gedijt. Ik zal de opsomming uit een eerdere blog (juni 2018) niet herhalen, maar sinds kort dient daar een koppel gaaien aan toegevoegd te worden. Determinant daarbij is de aanwezigheid van een eik in de tuin van wijlen de buurman, want enige desk research leerde mij dat gaaien verzamelaars zijn van eikels en omdat ze af en toe eens vergeten waar ze die verstoppen, worden ze ook bosbouwers genoemd, omdat uit de vergeten eikels dan natuurlijk boompjes groeien.

Deze vogels werden tot voor kort Vlaamse gaai genoemd en de vraag waarom het Vlaamse is weggevallen, dreef mij tot verder opzoekingswerk. Volgens de ene bron was het een ietwat verkeerde vertaling van “flammant”, wijzend op de vlammend blauwe kleur op de flanken van de vogel; andere bronnen melden dat, gezien er hier geen andere gaaien voorkomen, het niet meer nodig is om een onderscheidend adjectief te gebruiken. De enige andere gaaien die nog in ‘s werelds vrije natuur leven, zijn de taïgagaai (in het verre Siberië) en – vergeten in menig naslagwerk – de Latijns-Amerikaanse papegaai, die in ons land enkel als gevolg van een toevallige ontsnapping kan aangetroffen worden.

De term “gaai” wordt overigens ook gebruikt voor het aanduiden van de bundels sierveren op de staande of liggende wip bij het boogschieten. De vlammende kleuren van de gaaivleugels zullen ongetwijfeld aan de bron liggen van zowel het gebruik als de benaming in deze sport, waarbij de bovenste en dus moeilijkst  bereikbare bundel wordt betiteld als oppergaai – een begrip dat ook al eens als volks synoniem voor “de baas” wordt gebruikt.

Verder kan – vanuit een niet-wetenschappelijke bron – nog vermeld worden dat de uitspraak in de meest westelijke provincie van ons gewest voor een mogelijke verwarring kan zorgen tussen gevogelte en een vissensoort, hoewel er niet echt een Vlaamse haai bestaat, tenzij men de hondshaai bedoelt – een overigens heel lekkere vis die regelmatig in de Vlaamse Baai wordt bovengehaald. Nog minder wetenschappelijk is de bewering dat een dolfijn tegen een orka per abuis ook “hay!” zegt.

Terug naar het ernstig academisch onderzoek, waarin gesteld wordt dat de gaai, samen met b.v. de ekster, een bijzonder intelligente vogels is. Dat is merkwaardig, omdat “gaai” vaak als een scheldwoord wordt gebruikt, waarbij iemand bedoeld wordt die het omgekeerde van intelligent is. Dat geldt trouwens ook voor het gebruik van “uil” als allesbehalve vleiende titel, terwijl ook die vogel helemaal niet dom is. Maar ik herinner me inderdaad dat bij voorbeeld mijn vader, in het bijzonder bij het aanschouwen van bepaalde beleidspersonen en het beluisteren van hun uitspraken, regelmatig de term “gaai” gebruikte, meestal vergezeld met een pittoresk onderscheidend adjectief.

Laat ons echter een pleidooi houden voor de Vlaamse gaai als authentiek voorbeeld voor een intelligent beleid, waarbij niet alleen aan bosbouw wordt gedaan, maar ook aan de versnelling van de energietransitie, onder mee door de omzetting van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in de praktijk, want vooral de uitbouw van hernieuwbare energie zal er voor zorgen dat er ook in de toekomst nog Vlaamse en geen Siberische gaaien in onze tuin zullen vliegen.

Bart Bode