Ode
INTERROBANG

INTERROBANG

28 februari 2022

In het ouderlijk huis heb ik in alle kamers (behalve die van mijn zus) een aantal jaren doorgebracht. Dat had telkens andere redenen: de inrichting van de zolder, het rustig kunnen studeren, het vertrek van mijn broers vanwege hun respectievelijk huwelijk, enzovoort. Aan elke kamer heb ik dan ook specifieke herinneringen. De kleine zolderkamer, waar ik grootste deel van mijn puberteit doorbracht, werd ’s avonds occasioneel verlicht door de spots van het nabijgelegen voetbalstadion. In de grote zolderkamer kon ik eindeloze wegenconstructies aanleggen voor mijn speelgoedautootjes, zonder die elke avond weer te moeten opruimen (merkwaardig genoeg deden onze kinderen dat een generatie later bijna op exact dezelfde wijze na tijdens de opvanguren bij oma en opa). De Noordkamer luidde de laatste fase in het ouderlijke huis in, de tijd van de hogere studies en uitzicht op de toekomst in een ander huis.

De Zuidkamer was echter die van mijn kinderjaren. Ik had de gewoonte om ’s avonds nog lang te liggen lezen in boeken van de lokale bibliotheek, die werd opengehouden door de meester van het zesde leerjaar van een naburige school (bijgenaamd De Lange omdat hij aan de grote kant was), die elk gekozen boek inspecteerde of dat wel geschikt was voor jouw leeftijd en of het niet op één of andere duistere index stond, terwijl hij je aankeek alsof je een potentiële boekendief was, vooraleer hij met nasale stem en altijd met wat tergende tegenzin, een introverte interrobang als het ware, toestemming gaf om het te mogen ontlenen.

Het nadeel van het avond- of nachtelijke lezen was dat je daar licht voor nodig had en dat elke slaapkamerdeur in het huis een doorschijnend glasraam had, zodat je kon zien of alles wel in nachtelijke duisternis baadde. En het nadeel van de Zuidkamer was dat die rechtover de trap lag, zodat elke passant kon zien of er nog licht brandde, wat mij dwong om altijd op mijn hoede te zijn en bij het minste geluid het licht uit te knippen, totdat de veroorzaker voorbij was. Natuurlijk werd ik een aantal keer betrapt en werd er gezegd dat dit soort stiekem gedoe medeoorzaak was van het feit dat ik vroegtijdig moest beginnen brillen?!

Eén keer ben ik in die kamer verschrikkelijk bang geweest, omdat ik die nacht schoten meende te horen en dacht dat er een nieuwe oorlog begonnen was of dat misdadigers de wijk aan het overnemen waren. Ik heb toen, zwetend en rillend in bed, ik weet niet wat allemaal beloofd aan ik weet niet meer goed wie. Achteraf bleek het gewoon vuurwerk te zijn, dat omwille van één of ander feest werd afgeschoten. En die beloftes, tja – gelukkig ben ik die echt vergeten.

De angst voor het onbekende is natuurlijk een slechte raadgever. Het onbekende kan onwetendheid (?!) zijn of het bewust ontkennen van bepaalde scenario’s. In een overgangsperiode, zoals de energietransitie, is angst vaak de aanleiding om geen beslissingen te nemen of deze uit te stellen. Soms – als dat voor even is – kan dat een wijs besluit zijn, maar als dat jaren aansleept en men bij iedere beleidsdaad uit angst een interrobang plaatst, geraakt op den duur niets of niemand meer vooruit. Laat staan dat je als beleidsmakers (met een gnaborretni) retroactief gaat ingrijpen, waardoor het vertrouwen in de overheid helemaal zoek raakt.

Natuurlijk is het niet gemakkelijk, is het niet evident om te weten wanneer je “van kamer moet veranderen” en het oude achterlaten voor het nieuwe. Er zal altijd onverwacht gestommel op de trap of geknal in de nacht zijn; geopolitieke evoluties die de eigen planning in de war sturen of vertragen, technologische tegenslagen of brute pech, manke regels die moeten bijgestuurd worden…

Maar besluiteloosheid leidt nergens naar, laat staan naar een duurzaam energiebeleid (moet ik hier nu een vraagteken of een uitroepteken achter zetten?!). En daar hebben we net zo dringend behoefte aan.

Bart Bode