Ode
BRAND

BRAND

21 december 2018

We gingen er met zijn tweeën heen om alleen te zijn, samen met de anderen. We proefden er van de prille idealen van het anders gaan leven. Bij het avondvuur leerden we schrijfgesprekken voeren: chatten op papierstrookjes en opgevouwen aan de bestemmeling doorgeven, want – stel je voor! – de smartphone en het internet waren nog niet uitgevonden. En ’s nachts was het bitterkoud; we sliepen op een niet-geïsoleerde zolder en in die tijd – ruim 30 jaar geleden – werden er tijdens herfstvakanties nog geen hitterecords gebroken, maar vroren de chrysanten uit de grond.

We spraken er met anderstalige medemensen: Antwerpenaars, Brabanders, Limburgers en zelfs Nederlanders, aan wie we (met handen en voeten) uitlegden dat onze spraak een veredeld Nederlands is. Zo maakten we duidelijk dat we voor licht en lucht logischerwijze hetzelfde woord ‘lucht’ gebruiken, want het natuurlijke licht komt via de zon uit de lucht en tegenwoordig  - we zijn immers al altijd vooruitziend geweest – komt meer en meer elektrisch licht uit de lucht (met dank aan alle fotonen), tenminste als die van groene stroom afkomstig is.

Enkele jaren later werd er in diezelfde oude brouwerij op een avond door iemand van onze kanten gevraagd: “Brandt de lucht nog?”  Dit leverde een verschrikte reactie op van een aanwezige Nederlander, die vroeg of er iemand brandlucht rook. Ik moet daar nog steeds aan denken als ik thuis ‘de lucht’ uitdoe.

Ik heb het geluk gehad om een aantal ideeën waar we toen mee kennismaakten ook mee te mogen omzetten in een structurele aanpak. Mijn eerste stappen in het lobbywerk betroffen immers de opvolging van de Wereldconferentie rond Milieu en Ontwikkeling in Rio. Tijdens de Rio Conferentie (1992) leefde het besef dat we dringend aan wereldbrandpreventie moesten doen. Alleen is dat dringende de voorbije 26 jaren versmacht door andere belangen. Zelf heb ik de Conferentie 10 jaar na Rio meegemaakt, waarbij de zin om een ernstige brandoefening op wereldniveau te doen al behoorlijk weggezakt was. De klassieke truc op het diplomatiek toneel is de zwarte piet naar elkaar toeschuiven en het hoofdstuk implementatie op het randje af te laten imploderen.

En nu, iets meer dan een kwarteeuw later, zitten we wereldwijd in de fase van een reëel brandalarm. Op diverse plaatsen is die brand trouwens al gaande: in California ‘brandde de lucht’ letterlijk dit najaar. In het oosten van Australië waren er tegelijk hevige regens en bosbranden. De rapporten van klimaatpanels en wereldinstituten worden steeds alarmerender. En worden steevast gevolgd door nieuwe beloften dat er actie komt. Zo toont Europa zich moedig en wil het een stap verder gaan, naar een nul uitstoot in 2050. Goed zo, maar hebben we nog zoveel tijd?

Wanneer een bedrijf of een organisatie getalmd heeft met maatregelen inzake brandpreventie en er breekt dan toch brand uit, dan hangt het. Wanneer regeringen talmen met klimaatmaatregelen – zoals het veel sneller realiseren van hernieuwbare energie – kan het dan ooit voor een rechtbank komen? Voor mensenrechten kan dat wel. Welnu, een leefbaar klimaat lijkt me wel een kanjer van een mensenrecht.

Wanneer generaties talmen met concrete maatregelen – en bijvoorbeeld bijkomende hindernissen voor nieuwe windparken opwerpen – zullen ze dan ooit de volgende generatie onder ogen durven komen?  Ik heb me hierover onlangs in een groep van vrienden behoorlijk boos gemaakt – tot hun verbazing, gezien ik doorgaans de reputatie van een kalme mens heb – maar onder vrienden mag dat al eens. Omdat de tijd er niet meer is voor filosofisch gekeuvel, omdat ik zelf kinderen heb, die straks wellicht ook kinderen krijgen. Omdat ik niet wil blijven rondlopen met het gevoel dat we wisten dat het zou branden, maar niet genoeg gedaan hebben om het te vermijden.

En omdat straks – wanneer de kalender op 19 springt – ik iedereen oprecht een gelukkig nieuw jaar wil wensen, met zicht op een hoopvolle en brandvrije toekomst.

Bart Bode