Ode
HU LANG

HU LANG

27 september 2019

Vrienden van ons die we, omwille van de afstand tussen Jan Breydel en Ambiorix, maar enkele keren per jaar ontmoeten, hebben een dochter die meer dan gemiddeld begaafd is. Je kent dat, van die kinderen die je constant intellectueel moet bijvoederen, anders worden ze behoorlijk lastig. Om daar wat aan bij te dragen, gaf ik haar een tijdje geleden (ik weet niet meer hoe lang) een zinnetje mee: Hu (‘hoe’ uitgesproken in het standaardmandarijn) Lang is een Chinees. Toen ze na een poosje doorhad dat dit een mededeling was en geen vraag, voegde ik er aan toe: en Wi is zijn broer.

De landgenoten van Hu en Wi hebben er een hele tijd (ik weet niet precies hoe lang) over gedaan om te beseffen dat hun steden duister, ademloos en dus onleefbaar werden door het verbranden van steenkool voor het opwekken van elektriciteit en warmte. Het probleem was dat die steenkool bij wijze van spreken maar voor het opscheppen lag en de economische kost bijzonder laag was. Het heeft heel wat tijd gekost vooraleer men doorhad dat de gevolgen van die vervuiling ook een niet te negeren economische kost bleek.

Zelf ben ik ingewijd in de economie door een leraar die eigenlijk veel te intelligent was om aan apen uit het middelbaar de beginselen van de staatshuishoudkunde geduldig uit de doeken te doen. Ondertussen is hij komen te gaan, maar ik heb nog een bijzonder dankbaar kaartje van hem als reactie op een eigen publicatie die ik hem toezond en die een bewerking was van het idee van de conservatieve econoom (en Nobelprijswinnaar) James Tobin om muntvolatiliteit in te tomen. Ik ben voor een ontmoeting met Tobin nog eens speciaal naar Bonn gereisd en van die trip herinnerde ik mij ook (het was in de jaren negentig) dat ik vanuit de trein in Duitsland heel wat windturbines spotte – die waren toen bij ons nog maar enkel in Zeebrugge te zien.

Mijn leraar zaliger zal het ongetwijfeld roerend met mij eens zijn dat economie ten dienste staat van de mens en niet omgekeerd. De landgenoten van Hu Lang en Wi, maar vooral hun beleidsverantwoordelijken, moeten toch op een bepaald moment beseft hebben dat de leefbaarheid van de mensen (ook al zijn we met veel te veel) belangrijker is dan goedkope energie en dat de alternatieve (hernieuwbare) energie op termijn – ook economisch – een betere keuze werd. De Chinese maakindustrie – die ons tevens overspoelt met allerlei producten, waarvan heel wat in plastic dat later in zee belandt – schakelde bijgevolg massaal over op zonnepanelen en windturbines, gevolgd door batterijen en elektrische auto’s. Met de nodige subsidies, inderdaad, maar die zijn nu uit gefaseerd. Soms moet een mens eens durven investeren in de toekomst…

Een zeer intelligente econoom heeft dezer dagen in opdracht van een belangrijke Europese bank een rapport uitgebracht: “Wells, Wires and Wheels”, dat onder meer stelt dat een investering in windmolens of zonnepanelen meer netto-energie opbrengt dan dezelfde investering in diesel of benzine. Gezien we daarnaast ook minder plastic willen, wordt dit een hele uitdaging voor de gevestigde industrie. De auteur spreekt verder van een kantelpunt, gezien klimaat voluit een economisch argument wordt en niet langer enkel een ethische kwestie.

Hoe lang zal het nog duren en wie zal durven beslissen dat de keuze voor hernieuwbare energie ook bij ons de beste optie is voor mens en economie? En hoe lang zal het nog duren en wie zal durven beslissen om de paradepaarden van onze economie over te schakelen van fossiele grondstoffen naar koolstofvrije, circulaire producten en zo te zorgen voor een fantastische toekomst, waarbij de leefbaarheid van alles en iedereen voorop staat? Wie brengt hiervoor bij ons de politieke moed op en hoe lang zullen we daar nog moeten op wachten?

 

Bart Bode