Ode
DESEM

DESEM

29 oktober 2018

Het was niet de eerste keer dat ik van huis weg was, maar wel de eerste keer helemaal alleen bij een gezin dat een taal sprak waar ik bijna niets van verstond. Op de reis met de concertgroep van de school – ik was toen amper twaalf – logeerden we meestal in collectieve inrichtingen. Maar in die stad werden we voor een tweetal dagen bij gastgezinnen ondergebracht. Het gezin waar ik terechtkwam waren redelijk welgestelde mensen - te merken aan het huis met de vele kamers dat ze bewoonden. De mevrouw was bijzonder vriendelijk en had er alles aan gedaan om het me naar mijn wens te maken. Ik kreeg zelfs een cadeautje – een geboetseerd kommetje van haar eigen hand dat ik, als het niet gesneuveld is, nog steeds ergens op de zolder moet staan hebben.

Naast de taalbarrière deed zich bij de maaltijden een nieuw probleem voor. Ik was geen moeilijk kind (toen toch niet) en thuis hadden mijn ouders mij altijd gestimuleerd om alle eetbare zaken te leren eten, zelfs witloof. Maar het zuurdesembrood daar bij dat gastgezin ging er bij mij niet in. Ik zal wellicht een paar happen geproefd hebben, maar ik weet nog goed dat mijn maag keerde. Ik vond dat bijzonder gênant, omdat ik hun gastvrijheid volledig wilde waarderen, maar het ging er echt niet in. Vermoedelijk is die mevrouw dan koortsachtig komen aandraven met allerlei alternatieven, maar ik herinner me enkel nog die desem die ik niet lustte. ’s Avonds op mijn kamer bleef ik gefascineerd door het raam turen, omdat daar toen nog stoomtreinen reden, waarvan ik dacht dat die enkel nog in zwart-witfilms rond tuften. Enfin, helemaal de sfeer uit een jeugdprent die niet goed dreigde af te lopen. Ik koppel het begrip heimwee nog steeds aan die dagen.

Dit alles kwam helemaal terug naar boven toen de trein – geen stoomtrein, maar een HST – even halt hield in Osnabrück. Ik had die naam onthouden, omdat die met een viltstift onderaan het gekregen kleipotje  was geschreven. Ik was op weg naar de WindEurope Conferentie in Hamburg en één van de zaken waar ik, elke keer dat ik naar Duitsland reis, naar uitkijk is – echt waar – het lekkere zuurdesembrood. Soms koop ik het hier eens in de winkel, maar in Duitsland is het nog lekkerder.

Toch merkwaardig dat dingen die je vroeger niet goed vond kunnen evolueren naar zaken waar je naar uitkijkt. Ik hoop dat dit ook gebeurt met iedereen die vroeger – of zelfs nu nog – haar of zijn neus ophaalt voor hernieuwbare energie. Hoe vaak moeten we, tot treurens toe, met alle mogelijke praktijkvoorbeelden en wetenschappelijke ondersteuning aantonen dat de energietransitie kan werken als men daarvoor het juiste kader schetst, de investeringszekerheid ondersteunt en de nodige hindernissen wegwerkt. Ik begrijp niet langer meer dat er mensen zijn die willen vasthouden aan het stoomtijdperk (bij wijze van spreken), terwijl de urgentie van propere energieopwekking elke dag toeneemt.

Ik hoop nog steeds dat er een soort desem bestaat die zijn werk zal doen en de weerbarstige geesten zal omkneden, zodat men eindelijk voluit – zonder enig voorbehoud – gaat voor hernieuwbare energie. Ik hoop nog steeds dat dit niet zal gebeuren als het te laat is, omdat dan in allerijl zaken moeten beslist worden en vooral omdat er dan al een heleboel kansen gemist zijn. Kansen om het nu te doen, terwijl het betaalbaar is; kansen om hierbij de uitgebouwde knowhow te valoriseren en de economische meerwaarde ter plaatse te realiseren.

In landen zoals Denemarken en Duitsland hebben ze dat al lang begrepen, en – akkoord – dat gaat daar ook niet zonder slag of stoot en onderweg duiken ook nog heel wat hindernissen op, maar ondertussen gaat het wel vooruit. En het werkt voor de mens en de industrie. Zoals desem in een brood.

Bart Bode