Ode
PUTJES

PUTJES

29 maart 2021

Er was de ochtendkilte, maar met de belofte van een mooie zomerdag. Er was de adrenaline, met het uitzicht op nieuwe horizonten. Er was nog wat slaperigheid in de ogen op dat echt vroege uur en zenuwachtig gedoe, want de reistraditie begon toen net. Was alles wel op slot, niets vergeten, zou alles wel goed verlopen? Het Kevertje was volgepropt met het hele gezin en de bagage. Ja, dat was toen nog avontuur, met de landkaarten op schoot, de chauffeur met weinig ervaring met lange afstanden en de bestemming nog niet zo bekend.

Er waren nog geen autowegen, dus reden we van stad tot stad. Ik kan ze zoveel decennia later nog zo voor de vuist in volgorde opsommen: Roeselare, Menen, Rijsel, Douai, Cambrai, Saint-Quentin, Laon, Reims, Châlons-sur-Marne (ondertussen omgedoopt tot Châlons-en-Champagne) en zo tot bij de eerste bestemming. Kronkelende gewestwegen, heuvel op, heuvel af, soms een hele tijd achter een tuffende vrachtwagen, want door de bochten geen zicht om voorbij te steken – en sowieso riskant met een volgestouwd insectje.

De pitstops – sandwiches met kaas en koffie uit de thermos – op een parkeerstrook, naast het voortrazende verkeer, in de voormiddag nog fris voor de tijd van het jaar. Nieuwe geuren, onbekende vergezichten, andere bouwstijlen…

De staat van de gewestwegen varieerde naargelang het traject. Voor het eerst ontdekten we de specifieke wegentermen: “accotement non stabilisé” betekende dat je best een eindje van de wegberm bleef. En bij de “nids de poule” hebben we aanvankelijk overal rondgeneusd naar waar die kippen dan wel zaten. Maar het klonk allemaal veel poëtischer dan “zachte berm” of “weg in slechte staat”.

Over putjes gesproken: ik sluit me volmondig aan bij de mening van een voormalig journalist (die enkele jaren geleden het debat op de Algemene Vergadering van ODE leidde) dat het beleid in België er voornamelijk in bestaat om putjes te vullen in plaats van de weg – als metafoor voor diverse beleidsdomeinen – grondig her aan te leggen.

Het putjes vullen geldt zeker voor het energiebeleid. De transitie naar hernieuwbare energie vergt een goed doordachte, duurzame aanpak. Het is bij uitstek denken en handelen met zicht op de onmiddellijke toekomst, maar ook met de middellange en lange termijn. Met technologieën nog volop in evolutie is dat niet eenvoudig. Wat te doen met bestaande installaties is ook niet in een vingerknip beslist. Maar net daarom is er niemand gebaat met het vullen van putjes.

Zowel bij de academici als bij de bedrijven is er inzake hernieuwbare energie volop expertise aanwezig in Vlaanderen. We waren pionier in zonneceltechnologie, we hadden het allereerste windpark op land in Europa, we bouwden kathedralen van voetstukken om windturbines op zee te zetten. We brachten de ongelovige Thomassen van het beleid per boot of per helikopter naar de site om hen met de neus op de feiten te drukken, die amper vier jaar daarvoor in een groots opgezette Commissie Energie nog in twijfel waren getrokken.

Er was de adrenaline, met het uitzicht op nieuwe horizonten. Jammer genoeg is die verdampt in oeverloze debatten – in vele gevallen niet gehinderd door enige kennis van zaken – vanuit diverse ideologieën en belangen maar vooral met de kortzichtigheid van de volgende verkiezing. OK, er zijn verzachtende omstandigheden en risicovolle bermen; de chauffeurs hebben weinig ervaring met lange afstanden, maar de bestemming is bijzonder duidelijk: de transitie naar hernieuwbare energie vergt een grondige aanpak, met volle overtuiging. Eenmaal je de reis hebt aangevangen, moet je niet na elke bocht denken om rechtsomkeer te maken. Eenmaal je beslist hebt om nieuwe wegen te banen, moet je er helemaal voor gaan. En dus stoppen met putjes te vullen.

Bart Bode